In het academiejaar 2001/2002 kreeg een zevental studenten aan de
Universiteit Limburg in België opdracht een rapport te maken in het kader van de vakken psychologie en methoden van onderzoek en rapportering.
De vraagstelling was: 'Beïnvloedt geweld op tv het gedrag van kinderen en adolescenten en wat zijn de gevolgen ervan?'
Geweld op de buis is een omstreden verschijnsel. Dat was zo in 1986 toen hier in Nederland rond de vereniging 't Kan Anders de werkgroep TV-geweld werd gevormd en het is het nu nog steeds. In de loop der tijd hebben ministers als Hirsch Ballin, Winnie Sorgdrager en laatst nog Heinsbroek en Balkenende hun bezorgdheid geuit. Tot maatregelen ertegen heeft het nog niet geleid. Toegegeven, er is nu de Kijkwijzer, een vorm van consumenteninformatie, en er heeft een zekere regulering wat betreft de tijdstippen van uitzending plaatsgevonden, maar de roep om waarden en normen is aan het verschijnsel tv-geweld zelf nog voorbij gegaan.
Het is, ook uit dien hoofde, interessant om een gedegen rapport onder ogen te krijgen van hedendaagse jonge mensen die zich onbevangen in de materie hebben verdiept.
de wijze van onderzoek
Uiteraard heeft de onderzoeksgroep zelf geen experimenten uitgevoerd. Het rapport is in de eerste plaats gebaseerd op uitgebreid literatuuronderzoek.
Via internet kwam men op het spoor van vele boeken en tijdschriftartikelen. De vroegste dateren van zo'n veertig jaar geleden. Sindsdien is de publicatiestroom tot de dag van vandaag gestaag doorgegaan. De bij het rapport gevoegde literatuurlijst met zo'n 49 titels getuigt ervan. We zien daarin veel werk van engelstalige onderzoekers, zoals A. Bandura, L. Berkowitz, P.H. Tannenbaum, maar ook van auteurs uit Nederland en België. Genoemd werden o.a. J. van den Bulck, G. Deboutte, J. van Gils, W. Kok, P. Nikken, P. Valkenburg, T. van der Voort, M. Vervoort en O. Wiegman.
Daarnaast zijn interviews afgenomen van mensen die de studenten zelf daarvoor uitzochten. Onder deze, door hen genoemde, 'bevoorrechte getuigen' bevonden zich Gie Deboutte van de Katholieke Universiteit Leuven, Chris Geerse van de Nederlandse Werkgroep TV-geweld en deskundigen uit de wereld van onderwijs en omroep.
hypothesen (veronderstellingen)
Wetenschappelijke benadering begint met een hypothese, die daarna op zijn houdbaarheid wordt getoetst. Het rapport onderscheidt er drie:
- De stimulatiehypothese (zien van geweldsbeelden leidt tot imitatie en/of versterking van agressie)
- De reductiehypothese (zien van geweldsbeelden leidt juist tot vermindering van agressie).
- De 'geen-effect'hypothese.
In absolute zin gehanteerd zouden hypothesen hun doel voorbijschieten. Elk kind of adolescent is nu eenmaal anders, de omgeving, de omstandigheden kunnen zeer verschillen en… het ene vertoonde geweld is het andere niet.
De literatuur leverde in het studierapport de volgende aanvullingen op.
Ten aanzien van de stimulatiehypothese:
- De tweefactorentheorie van Tannenbaum & Zillmann (1975). Volgens deze stimuleert een geweldsfilm alleen agressie als het vertoonde de kijker opwindt en er tevens de mogelijkheid van agressie aanwezig is. Voelt men zich door andere ervaringen al boos, dan kan dit na het zien van geweldsbeelden tot agressie leiden.
- De associatiehypothese van Berkowitz (1970) stelt dat filmgeweld pas een bijdrage aan de agressie van de kijker zal leveren als er niet alleen een aanleiding voor is, maar wanneer er bovendien voor hem een verband te zien is tussen het filmbeeld en het doelwit van zijn agressie.
- De aanstekelijkheidshypothese spreekt over gedragsbesmetting. Volgens Wiegman (1975) kan bij het gebiologeerd televisiekijken, zoals kinderen kunnen doen, een geweldsfilm onbewust de interne agressie van het kind versterken, zonder dat dit zich effectief zal uiten.
- De observationele leertheorie van Bandura (1978) stelt dat mensen lering trekken uit het gedrag van anderen en dit gaan imiteren. Tom van der Voort (1990) noemt het een verdienste van deze theorie dat ze kan verklaren waarom geweldsfilms invloed hebben op de houding van mensen en op het beeld dat men van de werkelijkheid heeft. Agressie kan aangeleerd worden. Of het ook naar buiten komt hangt mede van andere factoren af.
Ten aanzien van de reductiehypothese:
- De catharsishypothese (catharsis = loutering, zuivering). Het zien van geweldsbeelden, zo stelt deze meest bekende van de reductiehypothesen, gaat gepaard met een ontlading van de eigen agressieve gevoelens van de kijker. Feshbach (1961) voegde hieraan toe, dat hij alleen opgaat wanneer de kijker van tevoren boos is. Op grond van onderzoekingen is de catharsishypothese in 1981 door Milburn bestreden.
- De empathiehypothese (empathie is het zich verplaatsen in de gevoelens van anderen). Volgens deze hypothese kan het kijken naar geweldsbeelden wel degelijk tot vermindering van agressieve gevoelens bij de kijker leiden. Er moet dan wel aan een voorwaarde worden voldaan, n.l. dat het vertoonde geweld als smakeloos wordt ervaren. Volgens Tom van der Voort is deze gedachte aannemelijker dan die van catharsis. Hartman toonde in 1969 door onderzoek aan dat het zien van de pijnlijke gevolgen van geweld reducerend werkt. Maar… stelde Baron (1974) daarop: 'Tenzij de kijker ervoor al boos is, dan kan het zien van lijden van het slachtoffer juist weer agressieversterkend werken'. (Dit lezende moet ik denken aan de gevallen van 'zinloos geweld' van de laatste jaren. De agressor slaat en schopt maar door, ook als het slachtoffer al weerloos is.)
Ten aanzien van de geen-effecthypothesen:
Onze onderzoekers van de Universiteit Limburg zijn hier kort over. Hun rapport vermeldt slechts Kaplan en Singer die in 1976 en Halloran die in 1980 geluiden in deze richting lieten horen.
De desensitisatiehypothese.
De auteurs hebben deze ondergebracht bij 'stimulatie', maar merkten op dat hij wellicht bij 'reductie' thuishoort. Zelf denk ik dat hij het verdient om apart genoemd te worden.
Wat houdt desensitisatie in? Het is een begrip uit de psychiatrie waarbij behandeling van angsten en fobieën stapsgewijs plaatsvindt. Het is een herhaaldelijk steeds een klein beetje blootstellen aan.
Toegepast op de kijker en geweld op de buis, betekent het dat de lichamelijke opwinding op den duur steeds kleiner wordt. Hij went eraan.
gevolgtrekkingen
In hun literatuurstudie stuitten onze studenten niet alleen op de hypothesen, maar ook op verdere studies en experimenten. Soms spraken die elkaar tegen, maar successievelijk bleek dat tv-geweld wel degelijk effect kàn hebben op de agressieve gevoelens van kind en adolescent. In het bestek van dit artikel zal ik de gevolgtrekkingen in het rapport niet op de voet volgen.
Vele ervan, zoals die over de invloed van de omgeving en over welke kinderen extra gevoelig zijn voor tv-geweld, zijn al gemeengoed in de wereld die zich met geweld op de buis bezighoudt. Een aantal opmerkelijke conclusies echter wil ik u, lezer, niet onthouden.
- Als gevolg op korte termijn, vooral van geweldsfilms met veel actie, harde opzwepende muziek, flitsende beelden wordt voor de jeugdige kijker ook de ontwikkeling van een gevoel van onveiligheid genoemd. Dit naast gevolgen als imitatie, minder sociaal gedrag, angstig of ongeduldig worden.
- De gevolgen op langere termijn kunnen, zeker voor de maatschappij als geheel, nog kwalijker zijn. Verhoogde agressiviteit, soms versterkt door groepsgedrag, kan tot criminaliteit leiden.
- Aan de andere kant kunnen jongeren door frequent zien van tv-geweld zich onveiliger gaan voelen, hetgeen volgens G. Deboutte kan leiden tot stemmen op extreem rechts.
- In ieder geval ontstaat er een vertekend beeld van de sociale werkelijkheid.
- Voor wat betreft het soort geweldsfilms is geconcludeerd dat realistisch geweld, opzwepende geweldscènes en geweld waarvan de gevolgen niet te zien zijn de grootste invloed op jongeren hebben.
naschrift
In 1986 leverde Kees Schijve (zie 'Een klap in zijn hand', een uitgave van 't Kan Anders) de inhoudelijke onderbouwing bij het ontstaan van onze Werkgroep TV-geweld.
Interessant is dat hij toendertijd constateerde dat de aanhangers van de drie hoofdhypothesen zich in verschillende vakgroepen bevonden. De stimulatiehypothese vooral in de van de psychologie, de reductiehypothese met name in die van de kinderpsychiatrie, terwijl in de sociologie de geen-effecthypothese opgeld deed.
Wat betreft de maatschappelijke impact van tv-geweld doet de vraag zich voor of de invloed van gewenning niet verder strekt dan alleen op kinderen en adolescenten. Is het niet zo, dat alle mensen, al zappend, geregeld beelden met schietijzers op het netvlies krijgen waardoor als het ware een klimaat ontstaat waarin een agressiepleger minder remmingen gaat vertonen?
tenslotte
Als we constateren dat tv-geweld schadelijke aspecten heeft, is het dan niet logisch van de overheid nadere maatregelen te verwachten ter bescherming van individu en samenleving?
Kijken we eens naar wat er is gebeurd op milieugebied. Lozing van schadelijke stoffen is aan banden gelegd. Van zogenaamde 'zwartelijststoffen' als cadmium en kwik is het lozen gewoon verboden! In dit verband zou het goed zijn als de Kijkwijzer met een pictogram zou worden uitgebreid, n.l.: 'Vertoning in het openbaar niet toegestaan'.
Om positief te eindigen: Nog een pictogram erbij en wel voor 'Voorbeeld van niet-gewelddadige conflictoplossing'.
Koos de Beus